De dag na mijn geboorte in 1955 fietste mijn vader meteen naar St Nicolaasga, om het blijde nieuws over te brengen. ‘… en hij is naar heit vernoemd,’ zei hij trots. ‘Hoe heet hij dan?’, vroeg zijn vader. ‘Herman.’ ‘Dan ben ik niet vernoemd,’ stelde Pake Harmen resoluut vast.
3x het oude Fries Museum
TRILLINGEN (1993)
Bij het heien nabij een Monument was men op een oude kademuur gestuit. Opgraven was geen optie. Dan had je meteen Archeologie op je dak. Maar, zei Veenstra, met een zwaarder dieselblok liep hij er tenslotte doorheen. En permanente metingen lieten zien, dat de trillingen net binnen de grenzen bleven. Of hij door kon gaan?
‘Wat zegt Heijkoop? Die is constructeur.’
‘Die staat er niet voor in. Dus wat doen we?’
‘We hebben zo vergadering,’ zei ik en liep naar binnen.
Veenstra gromde iets onhoorbaars, maar de klappen van te zware dieselblok gingen door. Klap! Klap! Klap!
‘Ik ben het hier niet mee eens,’ liet Heijkoop meteen weten.
‘Dat heb ik gehoord,’ zei ik, ‘we gooien het in de groep.’
‘Maar leg je het werk dan niet stil?’, vroeg de constructeur.
‘Ik niet. Jij?’
Toen iedereen binnen was en van koffie was voorzien, opende ik de vergadering. Heijkoop begon meteen over het heiwerk – Klap! Klap! Klap! – maar ik stelde voor de agenda te volgen. Uitvoering was punt 9, maar toen ik het te zware heiblok eindelijk op tafel legde, bleek dat niemand verantwoording wilde nemen. De Stichting al helemaal niet. Na wat gesteggel over en weer hamerde ik het onderwerp af. Klap! Klap! Klap!
‘Zo komen we er niet uit,’ zei ik, ‘na de vergadering praten we in klein comité verder.’
‘Dat lijkt me verstandig,’ sprak de voorzitter van het Bestuur.
‘Daar ben ik het niet mee eens,’ zei de constructeur.
‘Staat genoteerd,’ zei ik, en ik ging verder met de agenda.
We waren al met de Rondvraag bezig, toen de deur open ging. Een koude vlaag beroerde de papieren. Veenstra zocht het oog van zijn baas:
‘Ze zitten d’r in,’ zei hij laconiek.
Ik stak een duim op. Heijkoop stond op en liep naar buiten.
‘Wie was er nu verantwoordelijk?’, fluisterde de voorzitter.
‘Wilt u dat echt weten?’, vroeg ik. Hij groette en vertrok eveneens.
VEILIGHEIDSRISICO (1996)
Na de openingshandeling schreed de Majesteit via het middenpad de grote zaal uit, vergezeld door de directeur van het Museum en de architect, steels gevolgd door twee klerenkasten van de Veiligheidsdienst. Toen zij de zaal hadden, verlaten vroeg de voorganger of de genodigden nog een kwartier wilden wachten. Daarna konden ook zij het Museum via de aangegeven route bezichtigen. Een stemkunstenares zou ons onderwijl kwellen. Toen zij weer was geland, verlieten wij de zaal in begrafenistempo. Ik trok Gjalt Kaastra, de opzichter met wie ik nauw had samengewerkt, aan zijn jasje.
‘Van wie heb je die stropdas geleend?’, vroeg ik.
‘Moest van mijn vrouw,’ zei hij zonder vreugde.
‘Kom je mee naar de Stijlkamers?’, vroeg ik. De rest kende ik.
Wij wisten de weg. De Stijlkamers waren weer in stijl, maar mijn belangstelling ging uit naar de houten vloeren, die na de oplevering waren gerestaureerd, deels met eigen mensen, die tijdens de sluiting toch niets te doen hadden. Toen de parketvloer uit de jaren zestig was verwijderd kwam er een beerput aan technische problemen tevoorschijn. Waardoor ze de hulp van de aannemer uiteindelijk toch weer nodig hadden.
‘Daar heb ik hem voor gewaarschuwd,’ zei ik. ‘Die rommel lag er niet voor niets overheen.’
‘Maar ze willen de kosten toch weer op het bouwbudget schuiven.’
‘Dikke lul,’ zei ik, ‘maar het is er wel van opgeknapt.’
We liepen door naar de volgende kamer. Nog voor ik de antieke kruk van de volgende deur kon grijpen, zwaaide hij naar de andere kant open. De directeur week discreet en de Majesteit trad binnen, met als enige wapen een bloemstukje. Ik kon haar net ontwijken. Ze gaf geen krimp, maar de bewakers, die haar in de deuropening niet konden passeren, scheten in hun broek.
‘Die krijgen de zak,’ gniffelde Gjalt.
‘Dat is het risico van het vak,’ zei ik zonder mededogen.
‘Wie zegt dat wij geen terroristen zijn?’
‘Ik niet …. stelletje sukkels.’
KLIMAATBEHEERSING (1997)
Op de zolder van het oude museum stond een groep heren verzameld rond een machine. De aanleiding vormde een 17e eeuws kabinet dat, ondanks een miljoenen investering in de klimaatbe-heersing, uit elkaar was geknald, althans, hij was gescheurd en klemde vervelend. Maar ook dat mocht natuurlijk nooit gebeuren!
‘Hij staat in storing,’ stelde de techneut koelbloedig vast.
‘Wie staat in storing?’, riep de directeur van het instituut.
‘De bevochtigingsinstallatie. Die staat uit. Kijk. Daarom is de lucht-vochtigheid veel te laag.’
‘Maar dat kan niet!’
‘O ja, toch wel,’ zei de techneut onaangedaan. ‘Die is nog geen 40% en dat moet 55% zijn.’
‘Maar dat kan niet! Al die dure machines! Wat heb je daar nu aan, als ze kapot gaan!?’
‘Een storing kan altijd,’ zei de man, ‘en dan slaat hij af.’
‘Wacht even,’ zei de projectmanager. ‘Als zo’n ding in storing gaat, wordt dat dan nergens gemeld?’
‘Jawel,’ zei de techneut. ‘Bij de balie gaat een lampje branden.’
Met de getergde directeur voorop, verplaatste het gezelschap zich naar de entreehal. Achter de balie zat een zware man in uniform, die net een paar entreebewijzen afrekende.
‘Jaap,’ sprak de directeur plechtig, ‘hier zijn een paar heren van de techniek en die hebben een vraag.’
De techneut boog zich over de balie en wees.
‘Dat lampje, brandt dat wel eens?’
‘Dat is mooi dat u hier bent,’ zei Jaap, die plotseling actief werd. ‘Elke ochtend als ik binnen kom brandt dat rottige lampje. Als je hierop drukt is het uit, maar evengoed is het vervelend. Is daar niets aan te doen?’
... jawel, bij de ingebruikname was er wel degelijk een instructie gegeven aan het personeel, maar toen zat Jaap thuis.
‘Ziet u … me rug. Daar heb al jaren …’
De directeur verliet het gezelschap zonder groeten.
De verhalen zijn eerder gepubliceerd in de bundel 'De Juiste Dosis' 2013