Het probleem
In de tijd dat ik opzichter was bij de renovatie van de Hollanderwijk in Leeuwarden, kreeg ik van de Woningstichting een brief in handen gespeeld. Ik keek naar de afzender.
‘Odijk? Ken ik niet,’ zei ik, ‘en Nieuwe Hollanderdijk met een oneven nummer? Dat zijn toch geen woningen van jullie?’
‘Nee,’ zei de directeur, ‘maar je kunt altijd een kijkje nemen. Wij houden niet van brieven.’
Deze brief was geschreven in een onwillig handschrift en dwingend van toon:
Beste Woningstichting,
Dit kan zo niet verder. De deuren vallen eruit, en ik zak door de vloer. En elke nacht die man verschonen. Wilt u mij alsjeblieft helpen, want ik weet het niet meer.
Met vriendelijke groeten,
Mevrouw Odijk
De volgende dag, na het schaft, stak ik de straat over. Daar stonden in lange rijen vooroorlogse woningen, met een bonte schakering aan sporen van particulier initiatief, die eigen woningbezit deed vermoeden. In de voorkamer van nummer 23 stond een televisie aan, dat kon ik buiten zien en horen. Het duurde even, voor er werd opengedaan. Voor mij verscheen een terloopse verschijning met een vale schort. Ze keek mij vragend aan.
‘Ik kom van de Woningstichting,’ zei ik. Meteen klaarde ze op. Met twee handen greep ze mijn hand en trok me naar binnen. Voor ze de deur van de woonkamer sloot, zag ik de verschoonde man zitten. Hij droeg een Hawaiiaans shirt en lachte zorgeloos.
‘Voorzichtig hoor,’ zei ze, terwijl ze me voorging naar het keukentje. Daar stonden twee deurtjes van het keukenblok vleugellam aan de kant. Ze boog stram voorover en raapte een kokosmat op. Daaronder zat een gat in het zeil en in de houten vloer van zeker twee klompen breed.
‘Dit kan zo niet,’ zei ik onmiddellijk.
Mevrouw Odijk schoot vol en weer klampte ze zich aan mij vast. Kennelijk sloot ik onbewust een periode van ontkenning en geen gehoor af, die haar tot de aanschaf van een balpen had doen besluiten.
De oplossing
Toen ik haar vroeg waarom ze de Woningstichting had aangeschreven, legde ze uit dat ‘die man’ er niets aan deed, en dat het aan de overkant zo netjes werd, dus had ze gedacht …
‘Woont u met uw huisbaas?’, vroeg ik, maar nee, dat was Hendriks. Daar had ze ook niets aan. Nee, die andere man, aan wie ze huur betaalde, meneer Jos. Hij had haar weliswaar een renovatie in het vooruitzicht gesteld, maar dat was al meer dan een jaar geleden en hij was nog nooit komen kijken. Hoewel het mijn zaak niet was, ging haar lot mij toch aan het hart.
Op mijn verzoek zocht ze de contactgegevens op van meneer Jos, die ik overschreef op een reclamefolder. Toen hing ik de deurtjes weer op zijn plek en draaide twee schroefjes aan. Ik beloofde mijn best te doen.
De directeur van de Woningstichting wees echter op precedentwerking en hield mij voor, dat ik niet wist waar ik aan begon. Ik was echter door Ingenieursbureau Het Noorden gedetacheerd, en had mevrouw Odijk immers uit hoofde van mijn functie bezocht. Dus schreef ik op het briefpapier van het Ingenieursbureau een brief met moeilijke woorden, zoals ‘impliciet’, ‘levensbedreigend’ en ‘consequenties’. Die leverde ik af op de postkamer. Nee, ze hoefden hem niet uit te typen, alleen maar te posten.
Twee weken later hield mevrouw Odijk mij tijdens mijn rondgang staande. Ze moest mij iets laten zien. In het midden van de keukenvloer, over het gewraakte gat lag een halve plaat multiplex. Die was botweg door het zeil in de vloerbalken geschroefd.
‘Het is maar tijdelijk,’ zei ze trots, ‘want volgend jaar worden de woningen gerenoveerd.’ Ze leek er gelukkig mee. Ik sloeg een kop koffie of ‘iets anders’ vriendelijk af en dat was niet alleen uit het oogpunt van hygiëne. In wezen had ik gefaald en mij feitelijk verlaagd tot het rattengesnuffel van haar vervloekte huisjesmelker.