In 1996 werd het vernieuwde Fries Museum aan de Turfmarkt geopend door HKM Koningin Beatrix. Drie verhalen die verband houden met de verbouw en uitbreiding.
Een uitgesproken mening
Terwijl ik de heg stond te snoeien, kwam mijn vrouw vertellen dat ze afspraak met de kapper had. En dat John had gebeld. Welke John? Dat wist ze niet. Een vriend, had hij gezegd. Of ik even terug wilde bellen. Hij had een vraag.
Toen ik klaar was, ging ik eerst mijn handen wassen, ik dronk een glas Rivella bij de koelkast leeg. Toen nam ik het briefje mee naar de bank en draaide het nummer. Ik was er absoluut zeker van, dat ik geen vriend had, die John heette. En dat was ook zo, want het duurde even voordat ik begreep wie ik aan de lijn had. Een vent waar ik vroegers wel eens mee afsprak op de tennisbaan.
‘… oh, die John! Nu zie ik er weer een kop bij. Maar dat is toch zeker wel vijftien jaar geleden – Ja, inderdaad – Maar zeg het eens, wat kan ik voor je doen?’
Hij wilde zijn huis verbouwen en dacht dat ik hem misschien kon helpen, want hij lag overhoop met de gemeente. Hij wilde alleen even horen, wat ik ervan vond. Omdat ik de beroerdste niet ben en graag op mijn deskundigheid wordt aangesproken, zei ik: Kom maar langs.
Een vraag
Uit verveling maakte ik de sudoku’s op de achterkant van de Leeuwarder Courant.
John liet er geen gras over groeien. Een kwartiertje later stond hij al op de stoep. Ik liet hem binnen. Je zag hem denken: Waar doet hij het van?
Intuïtief stelde ik niet voor om zijn jas aan te nemen, maar ik bood hem toch maar een kop koffie aan. Hij wilde een cappuccino, maar ik zei dat ik alleen gewone filterkoffie had. Dat vond hij grappig. Hij woonde dan misschien in een tweekapper, maar hij had wel zo’n dure machine met een ingebouwde melkschuimer. Ik gunde hem zijn pleziertje en zette vier bakjes. Toen kwam ik ter zake.
‘Ja, kijk, ik wilde dus zo’n opbouw boven de garage, want dat geeft een hoop extra ruimte, dus heb ik een tekening laten maken door Henkie Spijker, want die moet het maken. Maar bij de gemeente zeiden ze, dat ik er een constructeur bij moet halen. Ze vertrouwen niet, of het wel houdt. Dat is toch discriminatie? Henkie heeft een verrot gebit, maar timmeren kan hij wel. En ik moet toch zelf weten met wie ik bouw? Het is mijn eigen huis.’
John had de tekeningen bij zich, niet meer dan een paar A4tjes, die hij voor me neerlegde.
‘Dus ik dacht, nou moet ik eerst maar eens met Herman praten, want die weet alles.’
Ik zag meteen dat de garage halfsteens metselwerk was. Waarschijnlijk was het dak gewoon met blikken ankertjes tegen die muur aangeschroefd. Ik begreep de twijfels van de gemeente wel en dacht vooral na over de kortste weg uit deze discussie.
‘Heb je er iets in? … in de koffie?’
Ik ging koffie halen, zette die voor ons op de salontafel en ging zitten.
‘Wat wil je van mij weten?’
‘Of dat nou nodig is, zo’n constructeur.’
‘Ja, dat is nodig,’ zei ik.
‘Maar wat kan er nou gebeuren? Iedereen doet het en er is nog nooit eentje ingestort.’
‘Als je met je ogen dicht de straat oversteekt en je wordt niet aangereden, wil dat nog niet zeggen dat dat veilig is.’
‘Dat is heel wat anders,’ zei John geagiteerd. ‘Zo’n constructeur vraagt meteen 1000 gulden …’
‘Euro,’ verbeterde ik.
‘… Euro. Ze willen je alleen maar op kosten jagen,’ zei hij. ‘Neem nou mijn zwager. Die heeft het twintig jaar geleden laten doen. Hij liet alleen een tekeningetje van de aannemer aan Zijlstra van de gemeente zien en hij kreeg zo een handtekening.’
‘Luister, John. Het is heel simpel. Ze kunnen het eisen. Ze moeten het zelfs eisen. Het is de wet.’
‘Daar ben ik het niet mee eens,’ verklaarde hij resoluut.
Een mening
Ik schoot in de lach, terwijl hij zich brandde aan de koffie.
‘Sorry,’ zei ik gesmoord, ‘die koffie is heet, maar daarom lach ik niet. Je moet me geloven, ik heb 45 jaar lang bouwaanvragen ingediend. Ik weet precies wat er in het Bouwbesluit staat. Wet is wet.’
‘Maar daarom hoef ik het er nog niet mee eens te zijn?’, sprak hij verontwaardigd.
‘Natuurlijk niet,’ zei ik, ‘je mag overal een mening over hebben. Je kunt de politiek in gaan en die wet veranderen, maar totdat je dat is gelukt, moet je voor een Bouwaanvraag een constructieve berekening indienen. Omdat dat nu eenmaal in de wet staat. Dat is een feit, of je het nu leuk vindt of niet.’
‘En toch ben ik het er niet mee eens,’ zei John koppig.
‘Waar ben je het niet mee eens?’, vroeg ik, omdat ik niet wist wat ik anders moest vragen.
‘Nou, van die berekeningen … wat je net zei.’
‘Ben je het niet met die wet eens, of geloof je niet dat het in de wet staat?’, vroeg ik tenslotte.
‘Ze willen je alleen maar naaien’, zei hij verontwaardigd.
Alles in mij wilde die vent de deur uit hebben. Ik wilde nooit meer iets met hem te maken hebben. Hij had niet een vraag, hij was gewoon boos, omdat hij het niet begreep, omdat hij het niet wilde begrijpen, omdat het hem niet uitkwam. Maar hij zat daar en keek mij indringend aan. Ik was aan zet.
‘Neem deze salontafel,’ zei ik neutraal. ‘Je kunt hem mooi of lelijk vinden. Wij leven in een vrij land.’
‘Dat dacht ik. Nee, ik hou niet van modern.’
‘Geen probleem. En als ik hem wel mooi vind, dan hebben we gewoon een meningsverschil. Daar kunnen we over praten en dat kunnen we zo laten. Je kunt ook vinden dat hij te groot is of dat het eigenlijk drie tafels zijn. Dat is een mening. Maar als jij vindt dat die tafel rond is, of dat het helemaal geen tafel is, dan zijn we uitgepraat. Dan leven we in een verschillende werkelijkheid. Begrijp je wat ik bedoel?’
Zijn ogen waren naar binnen gekeerd. Ik had met mijn metafoor niets bereikt. Ik stond op, ten teken dat ik hem wilde uitlaten.
‘Jij had een vraag,’ resumeerde ik, ‘en mijn antwoord is dat je er een constructeur bij moet halen, omdat het in de wet staat. Ik zal een nummer voor je opschrijven …’
Toen hij weg was, had ik de pest in, al wist ik niet precies waarom. En toen mijn vrouw thuiskwam en vroeg wat mijn vriend wou, zei ik korzelig dat hij niet mijn vriend was en dat ik er niet over wilde praten. Ze dacht dat ik boos was, dus zei ik sorry en sloeg ik mijn armen om haar heen.
‘Ik ben niet boos,’ zei ik, ‘ik ben alleen verdrietig. En jij moet me troosten.’
‘Ik heb chocola,’ zei ze.
Godzijdank woonde zij in mijn werkelijkheid.