It's over - Roy Orbison

The Coconut Grove

Iets weerhoudt mij ervan om de loftrompet over hem af te steken. Het zal mijn weerzin tegen platitudes zijn, ook al is er inmiddels alweer een hele generatie die zijn naam, laat staan zijn muziek helemaal niet kent. Laat mij u maar gewoon eens meenemen. Het is 3 januari 1988 en we bevinden ons in Nightclub The Coconut Grove. Op het podium staat een imposante line-up, te beginnen met de band van Elvis Presley, met T-Bone Burnett op gitaar. Dan heb je Bruce Springsteen, Elvis Costello, Tom Waits, Lyle Lovett en nog een paar jongens, die ik niet ken. Aan de rechterkant in het koortje J.D. Souther, Jackson Browne, Bonny Raitt, Jennifer Warnes en K.D. Lang. Links ziet u een strijkorkest met een dirigent. Ondanks de overkill aan zangers en muzikanten is het geluid glashelder. Zelfs Costello en Springsteen hebben er geen bezwaar tegen, om op het mengpaneel te sneuvelen, als ze maar aan de voeten mogen zitten van hun jeugdidool. Het beeld is zwartwit.

Meneer O voor u

In het midden staat een grote man in het zwart gekleed, met zwart geverfd haar en een zwarte zonnebril op, waardoor zijn jampot-glazen worden gecamoufleerd. Voor zijn buik draagt hij een elektrische gitaar. Hij staat stil en zingt. Ssst. Niemand zingt zoals Roy Orbison, niemand! Als je hem niet kent, mis je een heel hoofdstuk uit The Rolling Stone Illustrated History of Rock ’n Roll. K.D. Lang herinnerde zich later: ‘Roy looked at all of us and said: If there is anything I can ever do for you, please call me.’ Niemand kon toen voorzien, dat hij de kerst niet zou halen. Hij was 51, maar zijn ster was twintig jaar eerder al gedoofd. In 1964 droogde zijn lange reeks hits al op door een foute labelswitch en in 1968 verdween hij van het wereldpodium, doordat de rampspoed die hij met zoveel succes had bezongen, hem eindelijk had ingehaald. Eerst verongelukte zijn vrouw met haar motor en vervolgens kwamen twee van zijn kinderen om, toen zijn huis tot op de grond afbrandde. Johnny Cash kocht de verkoolde restanten, sloopte het huis en plantte er bomen op. Eerst gingen daar de jaren 70 overheen: de psychedelica, de glamrock, de disco, de punk en de new wave. In de jaren 80 kende het publiek Roy Orbison van Crying, waar Don McLean een grote hit mee had. De popmuziek was een beetje moe en ging weer eens terugkijken. Gearriveerde muzikanten zijn nooit te beroerd om hun oude guru nog eens op het podium te hijsen. Daarom waren al die namen bij elkaar gekomen in the Coconut Grove, daarom leenden ze hun bescheiden bijdrage en hun aanwezigheid aan Roy Orbison.

It’s over

Applaus sterft weg. Big O (vanwege zijn Big Voice) beweegt zijn lippen en zingt verstild: ‘Your baby doesn’t love you anymore …’
It’s over
!, dacht ik, toen ik de film A black and white night voor de eerste keer zag. De band heeft inmiddels het lied ingezet, het klinkt als een dodenmars, alle hoop is al vervlogen, het is afgelopen, nog voor het is begonnen …

… rond 1980 hoorde ik een KRO radiospecial over Roy Orbison, met Harry de Winter als presentator en een jongen, die helemaal idolaat was van zijn muziek. Het was al 11 uur ’s avonds, maar toch had ik snel een schoon C90 bandje in de cassetterecorder gestopt en bij het eerstvolgende liedje drukte ik met wijs- en ringvinger op play-opname. Aanvankelijk knipte ik de commen-taren er live tussenuit, omdat de helft van 90 minuten nu eenmaal minder is dan een uur. Maar omdat ik ontroerd was door die jongen, die er bijna bij zat te janken, liet ik hem uiteindelijk doorlopen. Voor het laatste liedje kondigde Harry het programma alvast af, maar die jongen zei: ‘Hou maar op, joh, het is over …’ en toen hoorde ik diezelfde dodenmars.

‘Golden days before they went, whisper secrets to the wind: your baby won’t be near you anymore.’ KD, Jennifer en Bonnie klinken als engelen, die hem al tegemoet komen. Het is hopeloos, het is voorbij en het komt nooit meer terug …

‘Tender nights before they fly, send falling stars that seem to cry, your baby doesn’t want you anymore, it’s over …’ En terwijl It’s over in de overdrive los komt van de aarde en ten hemel opstijgt, beweegt Meneer O alleen zijn mond, hoger en hoger, zonder moeite. Zijn stem komt niet uit zijn strot, maar uit een andere wereld. En toen hij, op die late avond in 1980, weer op aarde landde, volgden – vastgelegd op mijn C90 cassette – de piepjes van 12 uur en het statige Wilhelmus, gespeeld door de Marinekapel aan het graf van de onbekende held, die Meneer O in drie minuten ten gronde had gericht. En op die zwart-witte avond in the Coconut Grove klonk een hartstochtelijk applaus.
O ja, voor ik het vergeet, die jongen die zo van Roy Orbison hield, dat was de dichter Boudewijn Buch.

Nog datzelfde jaar nam hij met de Jeff Lynn, George Harrison, Bob Dylan en Tom Petty Traveling Wilburys vol 1 op en daar-naast ook nog een soloplaat.
Plotseling werd hij weer gevraagd om te touren. Toen hij op 6 december 1988 overleed aan een hartaanval – hij had nog niet de tijd kunnen vinden om naar de druk op zijn borst te laten kijken - stond hij in Amerika, Engeland en Australië met twee langspeel-platen in de top tien. En de single You got it steeg op de vleugels van zijn voortijdig einde naar de top van de hitlijsten. Helaas, het harnas uit de jaren zestig, was te zwaar geworden.

Bekijk ook...

Vader & dochter Oosterhuis

Trijntje Oosterhuis

Het is net als met de Elfstedentocht. Het komt steeds minder vaak voor en soms denk ik vertwijfeld: Zou ik het nog eens meemaken? Maar dan, op een onbewaakt ogenblik, slaat het toe. Ik hoor iets, dat ik nog niet eerder heb gehoord, iets dat volkomen nieuw is, iets dat hier binnen niet vanzelf een weg vindt naar mijn hoofd, naar mijn hart, of mijn onderbuik.

Wobbe van Seijen, platendealer

Platenzaak Bij de Put (1985)

Voor ik weer verder ga met mijn roman in wording, moet ik je eerst iets anders vertellen. Ik naderde vanmiddag een dood punt in de tekst, dus besloot ik even de deur uit te gaan. Het Fries Koffiehuis is voor onbepaalde tijd gesloten – hopelijk niet te onbepaald – maar ik heb nog een vast vrijdagmiddagstekkie: platenzaak Bij de Put aan de Wirdumerdijk, waar ik elke week twee LP’s koop.

Leon Redbone, artwork

My walking stick - Leon Redbone

Soms denk ik nog wel eens aan die schooljongen uit Zwaagwesteinde. Wat zou er van het zijn geworden? Ik zag hem voor het eerst vanuit het raam van mijn opzichterskeet in de Hollanderwijk ten tijde van de renovatie. Iedere dag liep hij van het station naar de MTS. Eén van de bekende gezichten op straat, maar ik had hem voor een oude man aangezien. Dat was niet zo gek, want hij kleedde zich als een oude man met een lange grijze winterjas en een hoedje. Hij liep ook wat stram en droeg zijn aktetas aan het handvat.