Ben even weg ***

Op weg naar nergens

Omwille van de lieve vrede laat ik mij niet uit over dit geval van overmacht, of wat daarvoor door moest gaan, maar het lag niet aan mij dat ons uitstapje naar P. niet doorging. Omdat ik de hiervoor opgenomen ouwelullendag niet wilde verlummelen, stond ik toch om zeven uur op. In mijn halfslaap was een plan gerijpt, een doel, een missie. Hoe lang was het al niet geleden dat ik in mijn eentje meer dan twintig kilometer in het wild had gelopen? De laatste keer was … 1984, Zwitserland. Nooit was ik dichter bij de hemel geweest.

Bij kunstlicht smeerde ik een dubbel ontbijt, waarvan ik de helft in een boterhamzakje schoof, en ik zette een klein potje koffie, dat zich onmiddellijk in verbinding stelde met mijn darmkanaal. Na de onvermijdelijke verlichting sloop ik nog even naar boven om mijn tanden te poetsen.
‘Ik ga even naar buiten,’ fluisterde ik in het oor van mijn ronkende geliefde.
‘…Hmpfmmmm,’ was het alleszeggende antwoord. Voor alle zekerheid schreef ik op de krant: Ben even weg ***.
Ik had mijn links-rechts-sokken aan, maar besloot bij nader inzien toch mijn oude tennisschoenen aan te trekken. De bergschoenen was ik ontwend. Voorzichtig trok ik de voordeur dicht met een … clic. Het was al bijna licht. De hemel was doorschijnend blauw en het dak van mijn auto leek berijpt. Heerlijk. Een buurtgenoot in een Hyundai stak bij het passeren een hand op. Vanaf het strand naderde Remco met zijn Mormeltje, dus liep ik de andere kant op. Aan het eind van de straat had ik een ferme tred te pakken, die mij vertrouwen gaf.

Ik stak meteen door naar de Koarte Ekers en liep via de Wildehoarnstersingel richting de Haskerfjildwei, waar een fietspad was, hoewel dat tot half 9 met die e-bikes van tegenwoordig misschien nog wel gevaarlijker was dan de rijbaan. Man overreden door e-bike. Weer iets anders dan doodvriezen in een spelonk in Zwitserland. Ik verlangde naar vrijheid onder mijn voetzolen, wind in mijn haren en rust in mijn hoofd. Maar voorlopig was ik nog niet af van mijn dwanggedachten over een aanbesteding, waar we vandaag uitslag van zouden krijgen, het nieuwe tuinhek, waarvoor ik nog steeds geen ontwerp had, een verhaal dat nog nergens over ging en een voorgenomen vliegreis naar Portugal. Die gedachten maakten cirkels om mijn hoofd en leverden slechts ruis op – goed, en een idee voor het tuinhek. Maar dat moest natuurlijk nog wel worden goedgekeurd door het hoofdbestuur, dat zich over anderhalf uur zou afvragen, waar ik in vredesnaam naartoe was zonder auto en zonder fiets. Op dat moment realiseerde ik mij, dat ik mijn telefoon preventief in mijn andere jas had gestoken, opdat ik hem niet zou vergeten.
Opeens stond alles stil.

Op weg naar huis

De tijden zijn veranderd, dacht ik. In 1983 reisde ik een maand door de Verenigde Staten, zonder bereikbaar te zijn. En toen ik bij Engelberg op oude gympen die bergpas overstak, was de mobiele telefoon ook nog niet uitgevonden. Best handig zo’n ding, maar nu was ik nog maar een kilometer van huis en voorzag ik al rampen. Stel je voor dat mijn vrouw mijn kattebel op de krant niet las en over een uur de familie begon rond te bellen. Paniek! Ik sta niet bekend als het suïcidale type, maar in verwarde toestand zijn we allemaal wel eens. Of stelde ik mij nu weer aan? Een passerende auto dreef mij de berm in.

Teruggaan zou de magie breken. Dan had ik er vast geen zin meer in. Maar als ik doorliep, zou ik me zorgen blijven maken. Ik besloot onderweg ergens te bellen, als een moderne vorm van avontuur. Maar de vaart was eruit. Passerende auto’s waren plotseling levensbedreigend en begon het nou ook nog te regenen!? Of drupten de boomtoppen van de singel in de eerste ochtendzon?
Op het fietspad ter hoogte van de Karwei werd ik bijna omver gefietst door twee scholieren. Eentje hoorde ik zak zeggen, maar misschien was dat niet voor mij bedoeld. Ik dacht na: viaduct over en dan in Haskerhorne rechtsaf, maar de realiteit was dat ik degene was, die voortdurend in de weg liep. Ik zuchtte diep en keerde om. Langs Oer de Feart liep ik terug naar huis.

Daar was alles nog stil. Het was ook nog maar kwart over acht. Ik zette mij schoenen weer terug in de bijkeuken en haalde mijn telefoon uit … verrek, waar was dat ding? Ik voelde alle jassen na, maar hij lag dus op het dressoir naast een enveloppe aan de fiscus, die ik op de bus had willen doen. Ook vergeten. Uit de printer pakte ik een paar A4'tjes en daarop schetste ik mijn nieuwe tuinhek.
Op de telefoon van mijn werk was nog steeds geen uitslag binnengekomen over de aanbesteding. Met lange tanden opende ik mijn boek en sloot het meteen weer. Ik verveelde me.

Even weg

‘Je bent al op,’ zei mijn vrouw monter, toen ze in haar ochtendjas beneden kwam.
Ik legde het schetsje voor haar op tafel en vroeg of ze zin in koffie had.
‘Wat is dit?’, vroeg ze.
Ik legde uit, hoe ik het tuinhek wilde maken.
‘Leuk,’ zei ze. ‘En hoe hoog wordt dat dan?’
Al pratend liep ik door naar de keuken, zette opnieuw koffie en smeerde een paar plakjes ontbijtkoek.
‘Hé, wat is dit: Ben even weg?’, vroeg ze, terwijl ze de krant omhooghield.
‘Ben even een blokje om geweest,’ zei ik, ‘had ik zin in.’
‘En je was bang dat ik in paniek de politie ging bellen …’, lachte ze.
‘Het leven is soms verdomd ingewikkeld,’ klaagde ik, ‘en dan ben ik nog niet eens verslaafd, dakloos of terminaal.’
Het bleef stil. Ze had de krant al opengeslagen en hoorde me niet meer. Geen wonder. Ik zei maar wat en begreep mezelf niet eens. Toen de koffie was doorgelopen, schonk ik in, hoewel dat volgens het protocol eigenlijk haar taak was.
‘En?’, vroeg ik tenslotte.
‘Wat is er?’
‘Is het ontwerp goedgekeurd? … van het hekje …’
‘O dat,’ zei ze, ‘daar wil ik nog even over nadenken.’
‘Kun je dat nu ook doen?’, vroeg ik. ‘Ik verveel me.’
Ze nam weer de schets op, vroeg weer of er geen hond overheen kon en zei toen dat het goed was. Onmiddellijk pakte ik een pen en ging uitrekenen hoeveel hout ik nodig had.
‘Ben even weg,’ zei ik toen, ‘spullen halen.’
‘Weet ik.’

Bekijk ook...

Alpejagerslied verbeeld door Herman Nijholt

Vanouds de Vriendschap

In de tijd dat ik veel poëzie las was mijn favoriete gedicht Alpenjagerslied van Paul van Ostaijen. Waarom? Geen idee. Dit gedicht beschrijft in 150 woorden een vluchtige groet in het voorbijgaan. Door die minimale gebeurtenis, beschreven in eindeloze herhalingen, heeft het iets magisch. Zoals ik in mijn kindertijd door het Kerklatijn de aanwezigheid van God vermoedde.

Tekening van Tilly

‘Heb jij die tekening van Tilly nog?’, vroeg mijn vriend Koos van der Sloot op een dag. Het zal een jaar of 10 geleden zijn. Natuurlijk! Ik haalde een blauw portfolio van zolder, waarin ik hem bijna 30 jaar zorgvuldig had bewaard. ‘Als jij er niets mee doet, geef mij hem dan maar mee,’ zei mijn vriend streng. ‘Ik heb hem ook gekregen.’ Daar kon ik niets tegen in brengen. We hadden hem ooit gekregen voor ons tijdschrift De Vogelaar.

De onvolmaakte hand van God

De onvolmaakte Hand van God

Na de koffie en de update van ons wederzijdse welzijn, vroeg ik kunstenares Hilda Kanselaar of ze nog nieuwe projecten onder handen had. Jazeker, ze had voor een expositie het thema van haar afstudeerproject weer eens opgepakt: De onvolmaakte hand van God.