De kont van Beppe (1963)

DE KONT VAN BEPPE (NL)

Toen ik om half vijf wakker werd voor mijn oudemannenplas, zat die droom nog in mijn kop, een beeld uit mijn jeugd, de kont van mijn Beppe. Er was geen verhaal, zoals dat zo vaak met dromen gaat. Ik kon me niet herinneren, dat ik hier ooit eerder over had gedroomd, maar het beeld bood mij troost.

Pas als Pake en oom Theo klaar waren met melken, schoven we aan in het kleine keukentje van Beppe voor het avondeten. Ik zat rechts van Pake, links aan het hoofd zat oom Theo en rechts aan de kant van het kleine granito aanrecht zat Beppe. Tegenover ons de bank voor de kleintjes van weleer. Daar hoorde ik niet meer bij, want ik had met oom Theo de koeien gehaald, achter uit het land tegenover boer Aukes.

‘Herman,’ zei Pake. Ik draaide mijn hoofd en brandde mijn wang aan zijn hete theelepeltje. Hij lachte en Beppe maande, dat hij die jongen niet mocht plagen. Oom Theo gaf me een knipoog en ik vond het niet erg. Na het eten knielden we links van onze stoel neer, de handen gevouwen en de armen op de warme zitting, voor de avondgebeden. Vlak voor ik mijn ogen sloot, zag ik voor me de machtige kont van Beppe. De rest verdween diep voorovergebogen achter het tafelzeil. Pake trapte af met: ‘Onzevaderdieindehemelzijt uwnaamwordegeheiligduwrijkkome …’ zoals dat hoorde, in een mompelende dreun, waardoor de woorden hun letterlijke betekenis verloren, hun mystieke gewichtloosheid verkregen en konden opstijgen. Net als bij latijn.

Tien jaar later hoorde ik voor het eerst bij de familie Speelman hoe Gereformeerden bidden. Omdat zij een winkel hadden, zaten ze vaak nog te eten, als ik ‘s avonds bij mijn vriend Rouke langskwam voor een potje stratego en een joint. De oude Speelman – in Joure is de steeg naast Albert Heijn naar hem vernoemd – de oude Speelman sprak met geïmproviseerde teksten hardop, alsof God in de kamer zat en oren had. Zonder mantra’s en zonder mystiek. Vreemd.

In mijn voortgezette droom, toen ik weer lag en de ogen sloot, was het al schemerig in de keuken. Buiten regende het. Pas als het echt donker was, stond Pake op – hij betaalde immers de PEB rekening – en draaide de zwarte bakelieten schakelaar met een harde klik om. De mannen gingen twee treedjes op naar de voorkamer, beppe ruimde de tafel af en zei dat ik maar vast naar boven moest gaan en dat ze straks wel even kwam kijken.

De steile trap op, het luik omhoog, door de beschoten kamer van Oom Theo naar de achterste zolder. Daar kleedde ik mij uit, trok mijn pyjama aan en schoof in het bed, dat strak was opgemaakt. Als ik voorzichtig was, drukten de dekens zwaar op me, dat was fijn. Door de dakkapel viel het laatste avondlicht binnen. Als Beppe boven kwam, vroeg ze altijd: ‘Lig je al?’ en ik zei dan ‘ja’. Altijd dezelfde woorden, als een avondgebed, een verklaring van onvoorwaardelijke liefde. Dan trok ze het gordijntje dicht, wreef met haar duim een kruisje op mijn voorhoofd en gaf me en zoen. Ik deed mijn ogen dicht, maar sliep niet meteen in. In de kamer onder mij klonk het gemompel van de mannen, dat ik niet kon verstaan. Verder was het stil, het vee liep buiten.

Heel soms maakte zich het ijle gehuil van een brommer los uit de nacht. Heel langzaam werd het luider, tot het moment waarop ik wachtte, wanneer de toon omlaag viel en verstierf in een droomloze verte.

Zoals ik al zei, er zat geen verhaal in mijn droom, er gebeurde eigenlijk niets, maar ik betwijfel of ik ooit gelukkiger ben geweest. Misschien is het ook mijn verbeelding, waardoor die herinnering met de jaren aanzwelt, tot hij plotseling een octaaf lager zal omslaan in melancholie, maar zover is het gelukkig nog niet.

 

BEPPE's ASS (ENG)

When I woke at 4.30 AM to have my old man’s pee, the dream still lingered in my head, an image from my childhood: Beppe’s ass. There was no story in it, as in most dreams. I couldn’t recall ever dreaming about it before, but the image offered me consolation.

It was not until Pake and Uncle Theo had finished milking that we moved into Beppe’s small kitchen for supper. I sat to the right of Pake, left at the head was Uncle Theo and on the right side in front of the small granite counter was Beppe. Opposite us stood the wooden bench for the little ones of yesteryear. I wasn’t little anymore. With uncle Theo I had rounded up the cows from behind the land opposite Aukes.

‘Herman,’ Pake said. I turned my head and burned my cheek to his hot teaspoon. He laughed and Beppe told him not to tease that boy. Uncle Theo gave me a wink and I did not mind. After dinner we knelt down on the left of our chairs with our hands folded and our arms on the warm seats, for evening prayers. Just before I closed my eyes, I saw the mighty behind of Beppe in front of me. The rest of her disappeared deeply bent behind the oilcloth. Pake kicked off with:

‘Ourfatherwhoartinheaven hallowedbethyname thykingdomcome …’ as it should be, in a murmuring thump, whereby the words lost their literal meaning, obtained their mystical weightlessness and could ascend. Just as with Latin.

Ten years later I saw for the first time at the Speelman family how strict Protestants prayed. Because they had a shop, they were often still at the dinner table when I visited my friend Rouke in the evening, for a game of Stratego and a joint of mind-expanding hashish. Old Speelman - in Joure there is another alley named after him - spoke aloud with improvised words, as if God were in the room and had ears. Without mantras, without mystic. Very weird.

In my continued dream, when I closed my eyes again, it was already dusky in the kitchen. Only when it was really dark did Pake get up - he paid the electricity bill - and turned the black bakelite switch with a hard click. The men went up two steps to the front room for a quiet hour. Beppe cleared the table and told me that I should go upstairs and that she would soon have a look.

Up the steep staircase, up the hatch, I sneaked through Uncle Theo’s room to the rear attic. There I undressed, I put on my pyjamas and slipped into the bed, which had been made tightly. If I would slide in careful, the blanket would press on me heavily. That felt nice. The last evening light came in through the dormer window. When Beppe entered, she always asked, ‘Already in bed?’ And I said yes. Always those same words, like an evening prayer, a declaration of unconditional love. Then she closed the curtain, rubbed a cross with her thumb on my forehead and kissed goodnight. I closed my eyes, but I did not immediately fall asleep. In the room below I heard the intelligible murmur of the men. Furthermore, it was quiet, the cattle walked outside. Occasionally the howling of a distant moped emerged from the dead silence. Very slow it got louder until the moment I waited for, when the tone fell low and languished into a dreamless distance.

As I said, there was no story in it, nothing actually happened, but I wonder if I have ever been happier since. It might be partially a trick of my imagination, as a result of which that memory swells in time, until it suddenly turns an octave lower into melancholy, but fortunately it hasn’t come to that. Yet.

Bekijk ook...

Pier Nijholt (1922-2008)

In Paradisum

Niemand ging mooier dood dan mijn vader. In de zomer van 2007 werd in het ziekenhuis slokdarmkanker vastgesteld en kreeg hij slechts enkele maanden mee naar huis. Hij zuchtte tweemaal diep en was er klaar voor.

Tekening van Tilly

‘Heb jij die tekening van Tilly nog?’, vroeg mijn vriend Koos van der Sloot op een dag. Het zal een jaar of 10 geleden zijn. Natuurlijk! Ik haalde een blauw portfolio van zolder, waarin ik hem bijna 30 jaar zorgvuldig had bewaard. ‘Als jij er niets mee doet, geef mij hem dan maar mee,’ zei mijn vriend streng. ‘Ik heb hem ook gekregen.’ Daar kon ik niets tegen in brengen. We hadden hem ooit gekregen voor ons tijdschrift De Vogelaar.

Pier Nijholt (1922-2008)

Afscheid (2008)

Pas jaren later besefte ik, wat mijn vader me liet zien. Wachtend op de dood, nam hij afscheid van zijn leven met verhalen over de onbelaste jaren van zijn jeugd. Dat was de tijd dat hij met zijn vrienden ging voetballen en daarna naar het café. Alle dorpsfeesten liepen ze af, op zoek naar vertier en ongein. Vrij en zonder zorgen. ‘Toen waren wij er nog niet,’ concludeerde mijn broer, maar ik dacht terug aan de kermis van ‘63.