Stiekem, bij de jassen

Annie

‘Ik kom voor de receptie,’ zei ik tegen een zwart bejurkte dame in de hal.
‘Trap op, linksaf, dan ziet u het vanzelf,’ zong ze routineus. Nog voor ik een kop koffie met oranjekoek in de handen kreeg gedrukt, zag ik Annie staan. Ik had toevallig gehoord, dat ze er waarschijnlijk ook zou zijn, anders had ik mijn vroegere buurmeisje vast niet herkend. Pas na de mooie woorden voor de pensionado liep ik haar toevallig tegen het lijf.
‘Annie Smit?’, vroeg ik formeel.
‘Scherpenzeel,’ antwoordde ze met een stralende lach, ‘goh, jij ook hier? Wat ontzettend leuk! Hoe gaat het?’
‘Goed … nog gecondoleerd, trouwens,’ zei ik.
‘Voor mij vader,’ zei ze luchtig, terwijl ze een glas jus van een passerend dienblad griste. Ze wimpelde iets ongrijpbaars weg en vroeg: ‘Was jouw vader ook niet overleden?’
‘Al meer dan tien jaar geleden,’ zei ik. ‘Vreemd eigenlijk, dat we elkaar nooit meer hebben ontmoet, vind je niet?’
Ze had haar formele pose inmiddels afgedaan. Er lag iets zachts in haar ogen, dat me ontroerde en tegelijk zorgen baarde. Was ze wel gelukkig?
‘… ja, ik ben oud geworden,’ zei ze opeens met een schamper lachje.
‘Staar ik?’, vroeg ik schuchter. ‘Nee, ik bedoel, ja natuurlijk ben je ouder geworden, maar je ziet er goed uit. Niet dat je … nou ja, jij was toen een bakvis en ik was een snotneus, toch?’
Een hijgerig mannetje met een dikke rooie kop kwam erbij staan. Hij gaf mij een klamme hand en begon meteen over een project, waar ze beide bij betrokken waren.
‘Ik zie je nog,’ zei ik en liep door. Ergens in mij was de schooljongen ontwaakt, die heimelijk verliefd was geweest op zijn mollige buurmeisje en dat alleen aan zijn dagboek had durven toevertrouwen. Ze was toen op een grappige manier wild en zei ooit, dat ik lieve ogen had. Een week later, misschien een maand later, in elk geval hetzelfde jaar nog kreeg ze verkering met een oudere jongen met een sneeuwwitte chopper. Daar kon ik niet tegen op. Niet veel later verhuisden haar ouders naar een andere wijk en verloor ik haar uit het oog. Het leven zit bomvol mensen, die je nooit meer ziet. Wen d’r maar aan, zei ik tegen mijn vroegere ik.

De eerste zoen

Ik liep naar de pensionado toe en gaf hem een warme hand. Tot mijn eigen verbazing legde ik zelfs een hand op zijn schouder en vroeg: ‘Zeg eens eerlijk. Hebben wij ooit ruzie gehad?’
‘Dat dacht ik niet,’ antwoordde de ander geamuseerd.
‘Daar ben ik dan blij om,’ zei ik, ‘want je bent een goeie vent.’ Dat was bedoeld voor zijn vrouw en dochter, die naast hem stonden te verpieteren. Ik vermeed de gebruikelijke vragen over hobby’s en andere bezigheden, of plannen en voornemens. De man had altijd veel te hard gewerkt en ik hoopte alleen maar, dat hij nog een paar jaar heel bleef.

Na mijn tweede Spa ging ik pissen, en in de klaterend intimiteit van het herentoilet, besloot ik ook maar meteen naar huis te gaan.
Bij de jassen werd ik op de schouders getikt en toen ik me omdraaide, stond ik opeens onverwacht dicht bij Annie.
‘Domme vraag,’ zei ze.
‘Wat?’
‘Ik wou vragen: knijp je er weer tussenuit?’
‘Net als vroeger, bedoel je? Liever weglopen dan zeggen dat … je weet wel.’
‘Je weet wel!’, lachte ze.
‘Ik heb me wel eens afgevraagd,’ zei ik quasi verlegen, ‘hoe het zou zijn geweest …’
‘Ik ook,’ zei Annie meteen. Ze keek me geamuseerd aan, en liet haar gelakte vingertoppen even over mijn schouder dansen. ‘Het was waarschijnlijk niets geworden, denk je niet?’
Ik spreidde achteloos mijn handen tot een weetniet-gebaar.
‘Laten we dan afspreken,’ zei ze zacht, ‘dat jij met terugwerkende kracht mijn eerste vriendje was. Die Jacco was me toch een afgang.’
‘Die vent met die brommer?’, vroeg ik, en zei toen: ‘Oké.’
Ze keek even schalks over haar schouder en zoende me toen schielijk op mijn wang, als een meisje. Toen ik mijn andere wang toekeerde, week ze terug. De lach die volgde, bewaar ik nog steeds in een doosje. Dat was dus Annie Smit bij ons uit de straat. Tegenwoordig heet ze anders.

 

Bekijk ook...

De zin van het leven

Zittend achter een halve liter Kanunnik triple op het terras van een plaatselijk café, genietend van het vakmanschap van de vrouwelijke bediening, kwam als vanzelfsprekend de zin van het leven ter sprake. Tijdens de wandeling waren de andere onderwerpen al van de agenda gestreept.

De kleur van Liefde

‘Kan ik u helpen?’, vroeg het bloemenvrouwtje. ‘Misschien,’ zei ik, ‘waar staan de gele boeketten?’ ‘Geel! Dat is grappig,’ riep ze olijk. ‘Niemand vraagt om geel.’

Rue Michel Bizot 48 Parijs 7e verdieping

De ogen van Francine

Ze zeggen dat je eerste liefde heimelijk altijd op nummer één blijft staan. Maar dat geldt niet voor mij. Ik denk nog zelden aan haar terug en dan nog slechts met weemoed. Maar toen de Oude Schrijver haar naam noemde, zag ik weer haar ogen, smeulend verlangen naar brandende liefde.