Ik heb mijn vriend Koos van der Sloot in loop der jaren goed leren kennen, maar ik durf niet te beweren dat ik hem ooit helemaal heb begrepen. Neem nu eens die gulzigheid voor kunst en literatuur. Waar komt die vandaan? Wij zijn beide opgegroeid in een arbeidersgezin. Cultuur beperkte zich tot sketches op bruiloften.
Terug naar het ei
Een verslag van de vernisage van mijn vriend en kunstenaar Koos van der Sloot op 3 december 2017.
‘Hoe was de opening?’, vroeg mij vrouw, toen ik zondag thuiskwam. Ik kwam uit Galerie Het Melklokaal te Heerenveen, waar Jan Snijder en mijn vriend en beeldend kunstenaar Koos van der Sloot werden geëxposeerd. Ik zei naar waarheid dat het gezellig was, want als er meer mensen dan kunstwerken in een ruimte zijn, moet de kunst het nu eenmaal ontgelden. Bovendien kende ik het werk van Koos al. Toch, op grond van het Thema van dit verhaal, dat ik zo meteen zal toelichten – even geduld a.u.b. – viel mij op dat hij in zijn laatste werk steeds enkelvoudiger toewerkte naar een kern. Dus, toen hij mij bezwoer, dat ik geen negatief stukje mocht schrijven – hoe komt hij erbij? – had ik zelfs iets inhoudelijks te melden, al is dit getoetste woord natuurlijk blijvend en beter afgewogen.
Mijn meest dierbare ontmoeting was met broer en zus K., die net als ik in de straten van Joure zijn opgegroeid. Sinds kort zijn wij virtueel verbonden via het Feestboek, waarlangs ik mijn verhalen aan de deur breng. De zus, die mooie woorden sprak over mijn voortbrengselen, verbaasde zich over het feit dat wij elkaar vroeger in het uitgaansleven nooit hadden ontmoet. Ik zei daarop: ‘Ik heb jou wel gezien, maar jij mij niet.’ Dat was niet alleen waar – ik was vroeger een Onzichtbare Man – maar het voelde ook als een omgekeerde verdwijntruc, waar ik om de één of andere reden schik in had. Hoewel we deze keer nog geen 300 woorden hebben gewisseld, was het een opening met betekenis.
Van een geheel andere orde was mijn kennismaking met een voormalige collega, die bij iedere ontmoeting een nieuwe partner aan mij voorstelt, en steeds ook een heel ander type. Maar deze keer was anders. Het stel straalde van binnenuit en was in blijde verwachting, wat mij terugbrengt bij het ei.
De moraal van het verhaal
Wij werden ruw onderbroken, door de toespraak, die nu eenmaal aan een opening vastzit. Het woord was aan de directeur van de Floriade. Zij onderhield nauwe banden met beide kunstenaars, maar hield het gelukkig kort. Wel toucheerde zij het centrale thema in het werk van mijn vriend en beeld kunstenaar Koos, het ei, maar voor het eerst hoorde ik een invalshoek, die mij uit het hart gegrepen was. Zij verloor zich niet in diepe uitdenksels, maar zei dat het ei symbool stond voor het begin en het eind. Ik durf niet uit te sluiten, dat dit een verspreking was, omdat ze ook verwees naar de kip-of-het-ei doctrine, maar niettemin raakte ze hier een denkbeeld, dat ik twee jaar geleden eens achteloos aan mijn vriend beschreef en dat mij sindsdien niet meer loslaat.
Ik geloof ten diepste, dat wij niet alleen voortkomen uit het ei – het ei van de moeder – maar dat wij ook weer terugkeren naar het ei. Ik doel daarmee niet op de kist of de urn, maar in overdrachtelijke zin op de kern van ons bestaan. Zo voel ik dat althans. Sinds mijn zonnewende – omstreeks 1985 – schud ik steeds meer overbodige schillen van mij af. ‘Zoek jezelf, broeder,’ predikte reeds het Simplistisch Verbond, en talloze andere stromingen en afsplitsingen. Maar ik zeg: ‘Terug naar het ei!’
‘Kunt u misschien even iets aan de kant gaan?’, vroeg ik aan een grote man met rollator, die met een afwachtende blik het zicht belemmerde op twee kleine werken, die – nu zag ik het opeens – de kern benaderden van mijn vriend. Kunst is niet moeilijk, als je de juiste sleutel maar hebt. Misschien moet ik dit thema maar claimen, voordat de Floriade ermee vandoor gaat. Bij deze.
Met een vonkelende zoen van de Muze en warme hand van de Meester ben ik huiswaarts gekeerd. Hoe was het?, vroeg mijn vrouw … maar dat heb ik al verteld.