Tovertaal

De Laatste Laan had ik te voet willen gaan, zoals het hoort, maar aan de Kerkedijk te Bergen was geen parkeergelegenheid. Al snel waren wij het zoeken naar het graf van de kunstenaar Lucebert beu en besloot ik via mijn telefoon Google Afbeeldingen te raadplegen. Het bleek een gele eruptie te zijn, die scherp afstak bij het tijdloos graniet van de anderen doden.
‘Zou het iets voorstellen?’, vroeg ik.
‘Nee,’ zei Kees beslist, ‘dit is kunst.’
Hij nam zijn hoed af en schraapte zijn keel:
‘De oude meepse barg rust - nimmermeer in drab - maar voorgoed op zachte kussens onder - uitgerekend - de weelderigste boom. Ons rest - slechts een schaduw dun als een dasspeld …’

Het was zacht winterweer. Een schrale lariks gaf beschutting. Na een gepaste stilte zei ik: ‘Ik geloof dat ik meer van zijn tekeningen ben.’
‘Hij was in de eerste plaats dichter,’ legde Kees uit.
Ik vroeg op gedempte toon – de dichter was al tien jaar dood - of die meepse barg een varken was.
‘Het is tovertaal,’ verklaarde Kees, die hiervoor had doorgeleerd.
‘Ik ben aan één kant doof,’ zei ik, ‘Daar heb ik druppels voor.’
‘Je moet het ook niet proberen te begrijpen. Je moet het laten indalen.’
‘Oké, doe nog maar eens,’ zei ik en sloot mijn ogen.
Op plechtige toon herhaalde hij de versregels, tot en met de dunne dasspeld. Ik voelde mij nietig en buitengesloten, zonder gemis, of het moest een knagende honger zijn, want het ontbijt was er bij in geschoten.

Later, in Het Huis met de Pilaren, waar vijftig jaar geleden Brel voor één enkel optreden in ons Vlakke Land was neergedaald als een Grote Norse Neger, bekeken wij de lunchkaart. Ik dacht aan een uitsmijter, maar vroeg voor alle zekerheid aan mijn vriend:
‘Wat neem jij?’

Eerder gepubliceerd in de bundel Terug naar het ei ©2015

Bekijk ook...

Rook

Een oude man met een ijsmuts diep over zijn oren getrokken bleef staan voor de deur van het sigarenmagazijn. Hij trok een zakdoek tevoorschijn, trad naar binnen en snoot zijn neus. De detaillist met krul-snor veerde op achter zijn toonbank, en liep de klant met voorzichtige pasjes en een uitgestoken hand tegemoet.

Roekeloos wit

Denk ik aan mijn dood, dan heb ik daar een duidelijk beeld bij. Alles is wit, alles is stil en alles is koud. U zult zeggen: onzin, maar zevenendertig jaar geleden heb ik het van dichtbij gezien en die ervaring zal mij nooit meer verlaten.

Wuivend riet, als je het ziet

Ben even weg ***

Omwille van de lieve vrede laat ik mij niet uit over dit geval van overmacht, of wat daarvoor door moest gaan, maar het lag niet aan mij dat ons uitstapje naar P. niet doorging. Omdat ik de hiervoor opgenomen ouwelullendag niet wilde verlummelen, stond ik toch om zeven uur op. In mijn halfslaap was een plan gerijpt, een doel, een missie.